O dwaas, die het leven zinloos noemt
en het oorspronkelijk licht ontkent —
welk virus blindt je aangezicht
dat verder woekert en verdort?
Wat is het dat je ontkennen doet,
en dat geen weet heeft van kwaad en goed?
Wat schuilt er in je aards gemoed,
dat bitter leed verkiest boven ’t zoet?
Je kijkt om je heen, omhoog en omlaag:
niets dan leegte die je ziet.
Geen vader, moeder, waarheid in zicht —
de hel ben jij, met je zeurend verdriet.
Je zoekt niet en niets zul je vinden,
walging en afkeer zijn je deel —
woest en ledig, zonder vrienden,
O dwaas, die het leven zinloos noemt.
Deze krachtige reflectie op Psalm 53 werd geschreven door de dichter Simon Vinkenoog (1928-2009), paradijsvogel onder de Nederlandse poëten. Tegenwoordig zou hij een ‘Spoken Word artiest’ heten, evenals zijn collega Johnny van Doorn (1944-1991). Er is niets nieuws onder zon, om een Bijbelse wijsheid te citeren.
Ik trof de tekst aan in een speciale uitgave van het tijdschrift Parmentier, die in 1995 door de Nijmeegse uitgeverij SUN in samenwerking met de KRO werd uitgebracht, onder de titel: Nieuwe Psalmen, hedendaagse dichters vertalen psalmen. Het is een rijke bundel, met een inleiding door Kees Fens en poëtische bijdragen van niet minder dan 40 dichters. Waaronder deze prachtige van virusbestrijder Simon Vinkenoog.
