
(Voor Liu-Yü-hsi, die in hetzelfde jaar geboren is)
We worden samen oud, jij en ik;
Laten we eens nagaan: hoe is het om oud te zijn?
Het moede oog valt toe, voordat het avond is;
Het duffe hoofd, nog ongekamd op het middaguur.
Steunend op een stok, soms een ommetje buiten;
Of de hele dag binnen op een stoel, met de deur op slot.
Je vermijdt een blik in de grijnzend gladde spiegel;
Je kunt geen boeken meer lezen met kleine letters.
Dieper en dieper, de liefde voor je oude kameraden;
Steeds zeldzamer, de omgang met jonge mensen.
Maar één ding is nog altijd even geweldig:
Het gezellig keuvelen, als we elkaar weer treffen.
Po Tsjü-i (772-846)
(Eigen versie naar een Engelse vertaling uit het Chinees)