
De koe herkauwt in een schuur vol hooi,
Ik leg mijn hoofd tegen haar grote flank
En voel de warmte uit haar diepste binnenste,
De warmte van hooi, gebonden op de weiden.
Boven haar zwarte horens hangt een lamp
Die afschijnt op de emmer vol melk.
Ik kan niet van de koe vandaan.
Met mijn hoofd tegen haar flank, ruik ik de schuimende melk.
De melkster verplaatst voorzichtig de emmer.
En wacht een ogenblik, met druipende handen.
Ze vraagt:
‘Ben jij een veearts?’
Mijn hoofd laat de flank los:
‘Nee, een dichter.’
Ze lacht en neemt me op met haar blauwe ogen,
Lieflijk, wijs en vredig.
Ze denkt een ogenblik na en beseft
Dat ik geen regel kan schrijven zonder een koe…
Dit mooie gedicht is van Dritëro Agolli. Een dichter uit Albanië, die nu 76 moet zijn als hij nog leeft. Ik vond het in Klaagzang van een vogel, de eerste in het Nederlands verschenen bloemlezing van moderne poëzie uit Kosova en Albanië, samengesteld en vertaald door Koen Stassijns (uitgegeven door Lannoo/Atlas in 2000 en nu in de ramsj verkrijgbaar).