Na de maaltijd

IMG_2260

De Aardappeleters staan bekend als het belangrijkste schilderij van Vincent van Gogh uit zijn Nuenense periode (1883-1885). Het ging de gedreven kunstenaar natuurlijk niet om de aardappels op zich. Begin mei 1885 schreef hij aan zijn broer Theo dat hij de ‘koppen’ van het etende boerengezin al af had, ‘maar ik heb ze grif overgeschilderd, zonder genade, en de kleur waar ze nu mee geschilderd zijn is zowat de kleur van een goed stoffige aardappel, ongeschild natuurlijk.’ De laatste toevoeging werkt onbedoeld wat komisch, omdat geschilde aardappels als regel niet de kans krijgen om stoffig te worden. Aan de afbeelding van deze ‘luitjes, die bij hun lampje hun aardappels eten’ (Vincents woorden in een andere brief) dankt Van Gogh zijn nog immer stijgende wereldroem. Maar hoe is het die ‘luitjes’ eigenlijk vergaan?

NA DE MAALTIJD

Waar luxe huizen zijn verrezen
langs fraai beplante buitendreven
ploeterden ooit boeren en boerinnen,
vereeuwigd in zijn tekeningen.

Zij leefden van wat Brabants aarde
armzalig aan gewassen baarde.
Zij weefden in benauwde huisjes,
vergingen onder houten kruisjes.

Vincent van Gogh blijft onvergeten.
Maar die hij aardappelen zag eten:
wat is van hun bestaan gebleven
dan wat tot Kunst is opgeheven?

Nog een titaan

lindeboom nunen

Mijn geboortedorp Nuenen mag dankzij Van Gogh een zekere wereldfaam genieten, als kind was ik veel meer onder de indruk van een andere beeldbepalende gigant: de eeuwenoude lindeboom, die hoog boven de dorpskern uittorende. De regelmatige aanblik van deze reusachtige etagelinde, die tussen 1400 en 1600 geplant zou zijn en een stamomtrek bereikte van 6,5 meter, heeft ongetwijfeld bijgedragen aan mijn fascinatie voor bomen.

Een prachtig boek over oude bomen in het Verenigd Koninkrijk (Meetings with remarkable trees van Thomas Pakenham) maakte mij opmerkzaam van het feit dat bomen als de Nuenense dorpslinde de oudste levende wezens op deze planeet zijn. Daarom moeten we ze koesteren, deze wonderen uit vroeger tijden waaraan we vaak zo vanzelfsprekend voorbijgaan. De Nuenense bevolking was zich kennelijk van het wonder bewust getuige de kop van een door mij zorgvuldig bewaard bericht van 28 december 1994 uit een landelijk ochtendblad: Nuenen in tranen om doodzieke lindeboom.

Hierin werd vermeld dat diezelfde avond officieel afscheid zou worden genomen van de ernstig door de tonderzwam aangetaste boom. De burgemeester zou de boom toespreken, waarna diverse plaatselijke muziekkorpsen onder de boom afscheidsmarsen ten gehore zouden brengen. Daarna kon het kapwerk beginnen. Ik neem aan dat dit programma volgens plan is uitgevoerd.

Toch bleef er na het sloopwerk een nog altijd imposante stam over, omkranst met takken waaraan elk voorjaar nieuwe blaadjes ontspruiten. Zoals een dorpsbewoner het treffend uitdrukte: de voormalige etagelinde is een prieellinde geworden. Mijn eigen relatie met de boom heb ik in het volgende gedicht beschreven.

AAN EEN TITAAN

In het dorp waar ik eens woonde
stond een grote lindeboom
die de roem van eeuwen toonde
met een metershoge kroon.

Reeds de oudsten der Germanen
kwamen onder hem bijeen
om het volk tot deugd te manen
en men hing er wel eens een.

In mijn eigen jongensjaren
hield de boom mij in zijn ban.
Het is moeilijk te verklaren
wat zo’n boom betekenen kan.

Kwam het door zijn reuzenomvang
of de rimpels in zijn bast?
Of was ik er stiekem bang van
dat hij onverklaarbaar was?

Maar, helaas, de boom is heden
niet meer wat hij is geweest.
Slechts een stronk is nog gebleven
van wat bemind werd en gevreesd.

Eeuwen was de boom een baken
in de oceaan der tijd.
Door dit vers voor hem te maken
werd zijn ondergang een feit.

Blijf maar!

Stiena en Nellie in de winkel

Op een dag reed ik met een zus door de Parkstraat in het centrum van Nuenen en werd  ik overvallen door de aanblik van een lege plek, waar ik mijn vroegere ouderlijk huis-met-winkel verwachtte.
De sloper had net zijn werk gedaan. Er moest ruimte komen voor verdere uitbreiding van het winkelhart van mijn geboortedorp. Weer een tastbare herinnering uit mijn jeugd voorgoed verdwenen!
Uit de schok om deze onverwachte confrontatie met de vergankelijkheid ontstond het gedicht Blijf Maar. De titel verwijst naar de in middenstandskringen welbekende uitroep, waarmee gezinsleden en andere intimi hun bezoek aankondigen bij het betreden van de winkel, als er geen klanten zijn. De winkelier weet dan dat hij of zij niet naar voren hoeft te komen.

‘Blijf maar!’ was de kreet

waarmee ik het alarm
van de winkelbel smoorde
als ik van school thuiskwam
voor de middagboterham

en doorliep naar de kamer
waar Moeder op mij wachtte.
De winkel en het huis
hebben ze afgebroken

en Moeder is al lang
bij Onze Lieve Heer.
Ik kan duizend maal
‘Blijf maar!’ roepen:

het helpt niet meer.

399C3204-5737-4117-8904-D7BBC0F3EB71.jpeg

%d bloggers liken dit: