Op bezoek

8b29b-boomstronkgroothoudringe

Als ik binnenkwam
lichtten haar ogen even op
omdat zij in mij vader zag
wat haar zachte kus
een vleugje incest gaf

Ik greep haar tere hand
niet al te stevig vast
toch zei ze nijdig au
en keek mij dan
weer hunkerend aan

Riep ze voor
de zoveelste keer
kom we gaan
zich machteloos
verheffend in haar rolstoel

Dan gingen we
wandelen door de
lege gangen van het huis
waar om geen enkele hoek
een nieuw vooruitzicht gloorde

En speurden
door de glazen wanden
naar een spoor van leven
in de onaandoenlijk
aangelegde rotstuin

Dit gedicht is onder andere gepubliceerd in mijn dichtbundel Vallend Licht (2001)

Afbrokkelende hersenen

IMG_0355
Bron: wodc.nl

Met enkele andere dichters verzorgde ik op Nationale Gedichtendag 2006 een poëzieprogramma in een Utrechts zorgcentrum. Het publiek op de voorste rijen bestond uit psychogeriatrische bewoners in rolstoel. Hun verstarde, in zichzelf gekeerde, gezichten vertoonden geen enkele emotie. Behalve dan bij die ene mevrouw die af en toe onder de voordracht uitriep: “Wat mooi, wat mooi!” Ik moet hieraan terugdenken op Wereld Alzheimer Dag.

Uit eigen ervaring met mijn dementerende moeder weet ik dat vooral de overgangsfase erg zwaar is, vol angsten, wanen, verwarring en verdriet, en soms ook hilariteit. “Mijn hersens brokkelen af`”, zo vatte moeder treffend de boodschap van de arts samen over de bij haar aangetroffen hersenaandoening. Volgens verpleeghuisarts en filosoof Bert Keizer brokkelt daarmee ook de ziel af, die immers zetelt in ons brein. 

Mijn eigen angst voor dit proces vond zijn weg naar een gedicht. Het sloot de dichtbundel af die verscheen op de dag dat ik Abraham zag (Als ik 50 word, 1999). Wie weet, werkt het schrijven of lezen van gedichten vertragend: poëzie tegen dementie!

EXIT

Het wemelt van de taalfouten
in je hoofd en ander ongerief.

Zinnen ontsporen als treinen
in een zandstorm. Klanken

verliezen hun kleur. Uit je
oren stroomt verdriet. Je

vingers slaan steeds meer
tonen mis onder je verbaasde

blik. Zelfs de wellust knaagt
niet meer aan je: alsof het

sop de kool niet waard is.
Het deurslot zoekt moeizaam

naar de sleutel in je hand.
Ook wie het leven toelacht,

lacht ten leste niet.