Het boze bos

Nuenens Broek

Bij avond wordt het bos zo heel, heel anders;
Het krijgt de kleur van hoge herfsttijlozen.
De bomen gaan lijken op grijpgrage handen,
Of, als je maar goed kijkt, op heel erge boze

Wolven, op het punt je te verslinden.
Je was een kind en het bos werd donker:
Je kon het pad haast niet meer vinden,
– O! alles was zo heel erg donker! –

Een ander kind zou gaan schreien,
Maar jij niet: jij was huppelend, blij
En met een mand vol lekkers bij je
Op weg naar grootmoeders boerderij.

Geestig en deels actueel (wolven!) gedicht van Gerrit Komrij in zijn dichtbundel Tutti frutti (1972) Een vervlechting van het bekende sprookje en een jeugdherinnering?

Vier Perzische kwatrijnen


Het eerste groeien aan den waterkant
hoe wel herkent het zinnende verstand
dons van een cherublip daarin en waas
van kinderwangen in de jonge plant.

Veel kostbaar bloed heeft ‘s werelds loop gestort
en menig bloem is onverhoopt verdord;
verhef u niet op jongzijn en op glans,
de knop valt af, eer zij geopend wordt.

De wereld gaat en gaat, als lang na deze
mijn roem verging, mijn kennis hooggeprezen.
Wij werden vóór ons komen niet gemist,
na ons vertrek zal het niet anders wezen.

O droomend hart, kies u een nieuw vertier
in vrouwenwang en purperen eglantier;
licht als kwikzilver vlieten onze dagen,
de pracht der jeugd zinkt als een bergrivier.


Vier melancholische kwatrijnen over de vergankelijkheid uit de Rubaijat van Omar Khayyam (1048-1131) in de vertaling door J.H. Leopold in zijn bundel Verzen. (Op de foto de omslag van de tweede druk uit 1920.)