
Het vroege schijnsel van de opkomende zon op de balken van mijn huis;
Het eerste bonzen van geopende deuren, als de roffel op een trom.
De hond ligt opgerold op de stenen drempel: de aarde is nog vochtig van de dauw;
De vogels komen dicht bij het raam kwebbelen en vertellen dat het een mooie dag is.
Door de hardnekkige nevels van de wijn van gisteren is mijn hoofd zwaar;
Nu de winterkleren weer zijn uitgedaan, voelt mijn lichaam een stuk lichter.
Po Tsjü-i (AD 825)
(Eigen versie naar een Engelse vertaling uit het Chinees)