
Bladerend in mijn inmiddels vergeelde uitgave uit 1972 (vierde druk) van de Verzamelde Gedichten van Gerrit Achterberg stuit ik op het gedicht ‘Dood paard’. Ik herinner mij hoe ik bij eerste lezing getroffen werd door één verrassend beeld: ‘ogen als eierschalen’. Ook nu raakt het me weer.
De dichter groeide op op het platteland en werd bij het schrijven van dit gedicht wellicht geïnspireerd door een herinnering uit zijn jeugd.
Paarden doen mij altijd denken aan mijn vader, die een grote liefde koesterde voor paarden. Een paard heeft benen, een koe heeft poten, placht hij te zeggen om ons als kinderen het respect voor deze diersoort in te prenten. Ik denk dat de aanblik van een dood paard hem oprecht verdriet deed. Net als de dichter (vermoed ik) al gebruikt deze in zijn vers wel de woorden ‘poten’ en ‘bek’.
Met mijn vader in herinnering, laat ik hier graag het laatste gedicht uit Achterbergs dichtbundel Osmose (1941) lezen.
DOOD PAARD
Hij is ineens van hout.
De warme buik is koud.
Zo wordt de wereld oud.
Zijn poten zijn te kort.
Er ligt haver gemorst
buiten de bek, die nog voor kort
je vingers fijn kon malen.
Zijn gele tanden briesen
tegen die hem de dood in bliezen.
Ogen als eierschalen.
De vilder komt hem halen.
Ontroerend gedicht!
LikeLike
Daar word je stil van, ja. Tachtig jaar geleden geschreven.
LikeLike