In de jaren tachtig (ik was zelf in mijn dertiger jaren) waagde ik mij op vrije winteravonden aan het vertalen van gedichten uit Les Fleurs de Mal van Charles Baudelaire, de dichtbundel waardoor ik al sinds mijn Nijmeegse studentenjaren gefascineerd was. Ik liet het uiteindelijk bij een twaalftal verzen. Midden jaren negentig verschenen er twee volledige Nederlandse vertalingen van de bundel, achtereenvolgens door Peter Verstegen (1995) en Petrus Hoosemans (1997). Twee prachtige, heel verschillende vertalingen van Baudelaires meesterwerk. Ik schafte beide uitgaven aan en peinsde er niet meer over mijn eigen vertaalinspanningen te hervatten.
Vandaag trof ik het mapje met mijn vertaalproeven aan in een archiefdoos. Nieuwsgierig las ik ze door en dacht: waarom zou ik er niet een op mijn weblog plaatsen? Mijn vertaling is ongetwijfeld minder geslaagd dan die van de professionele vertalers, maar het is wel mijn eigen originele poging a) om te begrijpen wat de dichter schreef en b) om zijn poëzie in een passende Nederlandse taalvorm te gieten. Vandaar onderstaande vertaling van het openingsgedicht Bénédiction (Zegening), die ik eerlijk gezegd nu nog wat bijgeschaafd heb. Het omvangrijke en nogal heftige poëem telt in totaal 19 strofes. Die uitdaging ging toen mijn krachten en beschikbare tijd te boven. Ik hield het op de eerste zeven strofen, die samen wel een eenheid vormen binnen het geheel van het gedicht.
ZEGENING (I – BÉNÉDICTION)
Als door een wilsbeschikking van de allerhoogste machten
in dit verveeld ondermaanse de Dichter verschijnt,
heft zijn moeder, hevig ontsteld en godslasterend,
haar gebalde vuisten naar God, die met haar medelijdt.
”Ach, liever had ik een kluwen adders gebaard
dan dit lachwekkend wicht te moeten zogen.
Vervloekt zijn de nachtelijke lusten, zo vluchtig van aard,
waarin deze straf aan mijn schoot is ontsproten!
Nu Gij mij uitverkoren hebt onder alle vrouwen
om tot walging te zijn van mijn arme manlief
en ik aan het vuur niet weer kan toevertrouwen
dit monsterlijk gedrocht, gelijk een minnebrief,
zal ik de haat waarmee Gij mij hebt overweldigd
op het verdoemd instrument van uw boosheid uitleven
en deze miserabele boom zozeer beknellen
dat zijn stinkende knoppen het zullen begeven!”
Zo raakt zij haar schuimende haat wel kwijt,
maar brengt zij, vol onbegrip voor de eeuwige plannen,
de brandstapels diep in de hel in paraatheid
waarop misdadige moeders voor straf moeten branden.
Toch, door een Engel onzichtbaar bevoogd,
bedwelmt aan de zon zich het onterfde Kind,
en ontdekt ambrozijn en de gouddrank der goden
in al wat het eet en in al wat het drinkt.
Het spel van de wind en de taal van de wolken
maken hem dronken, terwijl hij zijn kruisweg bezingt;
En de Geest, die op zijn pelgrimstocht hem volgt,
weent dat zijn oog blij als een vogel hem vindt.