De helft van mijn vrienden is gestorven.
Laat mij je nieuwe geven, zei de aarde.
Nee, geef ze me liever terug, zoals ze waren,
met gebreken en al, snikte ik.
Vannacht kan ik hun stemmen weer horen
in het zachte murmelen van de branding
in het oeverriet, maar ik kan niet over
de bladeren lopen die door het maanlicht,
langs dat lichtend pad alleen, op de oceaan zijn gelegd,
of meedrijven met de droombeweging
van uilen, aan de aardse last ontheven.
O aarde, het aantal vrienden dat rust in jou
is veel groter dan wie er nog over zijn om lief te hebben.
De rietstengels onderaan de klif flitsen groen en zilver;
zij waren de engelenlansen van mijn geloof,
maar uit wat verloren is gegaan groeit iets sterkers
dat de rationele uitstraling heeft van gesteente en,
maanlicht verdragend, de wanhoop voorbij,
krachtig als de wind, door het wijkend riet heen
onze beminden terugbrengt bij ons, zoals ze waren,
met gebreken en al, niet eerbiedwaardiger, maar wel aanwezig.
(Eigen vertaling van het gedicht ‘Sea Canes’ van Derek Walcott)
Voor de originele tekst en voordracht door de dichter zelf, zie deze link: https://poetryarchive.org/poem/sea-canes/