
Wij die dagelijks, om brood bedelend,
In stad en land de straten aflopen,
Laat ons neerknielen op de brede weg en bidden
Tot de heilige met de zwerversvoeten.
Onze altaarkaars is een frisse boterbloem
En ons heiligdom een grazige berm,
Maar Sint Alexius blijft voor ons zorgen,
De vagebond van God.
Hij kreeg een woning in het sjieke Rome
En een prinses als bruid, maar ging er
Op zijn trouwdag vandoor in een roeiboot
De onstuimige stroom van de Tiber af,
Om op de kust van Azië te belanden
Waar de heidense mensen wonen.
Bedelnap in de hand, trok hij er prekend en
Biddend rond en redde hun ziel van de hel.
Krom van de jaren en de pijn, keerde hij
Naar het huis van zijn vader terug.
Niemand bleek deze zwerver te herkennen
Want zijn bebaard gezicht was hun vreemd.
Maar zijn vader zei: “Geef hem te eten en te drinken
En een rustbed onder de trap.”
Alexius kroop naar zijn hok en viel in slaap,
Maar lang zou hij daar niet blijven.
Want toen het nacht werd in de zevenheuvelenstad
Kwam de keizer aangesneld, zeggende:
“Ik hoor dat er een heilige in de buurt is
Die ons komt zuiveren van van onze zonden.”
Waarna ze vergeefs de heilige opzochten,
Want zijn ziel was op een verre reis gegaan
En had zijn vleselijk omhulsel verlaten om
Langs de met goud geplaveide wegen te dwalen.
Wij die dagelijks, om brood bedelend,
In stad en land de straten aflopen,
Laat ons neerknielen op de brede weg en bidden
Tot de heilige met de zwerversvoeten.
Onze altaarkaars is een frisse boterbloem
En ons heiligdom een grazige berm,
Maar Sint Alexius blijft voor ons zorgen,
De vagebond van God!
Joyce Kilmer (1886 – 1918)
(Eigen vertaling van het gedicht ‘St. Alexis, Patron of Beggars’ van Joyce Kilmer)