De varse melk, gestreeld uit volle prammen,
Stremt door een stadiglijk geroer,
Tot gele boter, die den Boer
Ter marte veilt, waar stedelinge op vlammen.
Zo karnt, zo roert de liefde in jonge harten,
Met hopen, duchten, zoet en zuur.
Het staag bewegen baart een vuur;
Dat vuur groeit aan en baart gewenste smarten;
Totdat ze, als room, ten laatste samen stremmen
In ene klomp, tot man en vrouw,
Gebreideld met de vaste Trouw,
Door kuise min in volle weelde zwemmen.
Jan Luyken (1649 – 1712)