
De boer staat in zijn wei.
Hij belt zijn vrouw.
Waar zijn de koeien, vraagt hij.
Die staan op stal, antwoordt zij.
Ik was het vergeten, zegt de boer.
Kom maar naar huis, zegt zijn vrouw.
Waar is ons huis, vraagt de man.

De boer staat in zijn wei.
Hij belt zijn vrouw.
Waar zijn de koeien, vraagt hij.
Die staan op stal, antwoordt zij.
Ik was het vergeten, zegt de boer.
Kom maar naar huis, zegt zijn vrouw.
Waar is ons huis, vraagt de man.

Als ik binnenkwam
lichtten haar ogen even op
omdat zij in mij vader zag
wat haar zachte kus
een vleugje incest gaf
Ik greep haar tere hand
niet al te stevig vast
toch zei ze nijdig au
en keek mij dan
weer hunkerend aan
Riep ze voor
de zoveelste keer
kom we gaan
zich machteloos
verheffend in haar rolstoel
Dan gingen we
wandelen door de
lege gangen van het huis
waar om geen enkele hoek
een nieuw vooruitzicht gloorde
En speurden
door de glazen wanden
naar een spoor van leven
in de onaandoenlijk
aangelegde rotstuin
Dit gedicht is onder andere gepubliceerd in mijn dichtbundel Vallend Licht (2001)

dat ik naast je
wakker word
en zeg wie ben jij
ik ken u niet
dat jij zegt
maar liefje we delen
al eeuwen het bed
met elkaar
dat ik zeg
ik ken u niet
maar het is best
als je blijft
dat jij zegt ik blijf
en mij toelacht
en elke keer
als dit gesprek
zich herhaalt
en jou bezeert
mij weer
vergeeft