Jan en Piet wandelen in een bos. Opeens staat, er vlak voor hun neus, een wolf op het pad. Rustig blijven, zegt Jan, hij gaat er vanzelf wel weer vandoor. Nee hoor, antwoordt Piet, ik knal hem neer met mijn geweer. Hij legt aan, de wolf valt aan. Het is met Jan en Piet gedaan.
Moraal Laat als wandelaar je geweer thuis. Zie je een wolf, laat hem gaan.
Het is vakantietijd. Het hele gezin is voor een paar weken vertrokken naar zonniger oorden. Alle dingen in huis hebben even rust.
De afgehaalde bedden halen opgelucht adem. De kleren in de kast genieten van de extra ruimte. In de huiskamer gaan de planten in zomerslaap, slechts af en toe onderbroken door het haastige plensje water waarmee de buurvrouw haar zorgbelofte nakomt.
Tv en pc staren glazig voor zich uit. Bankstel, kasten, tafels, stoelen, alle meubels kunnen helemaal zichzelf zijn, nu ze een paar weken met rust gelaten worden.
De schilderijen en her en der uitgestalde foto’s en snuisterijen zijn onttrokken aan nieuwsgierige blikken. De boeken, cd’s en dvd’s staan en liggen er dicht en zwijgend bij. Het speelgoed weet zich onberoerd door kinderhanden.
In de keuken heerst een diepe stilte, zonder het gerinkel van bestek of het rammelend geluid van vaatwerk of pannen.
De tijd verstrijkt. De stilte in huis wordt gewoner. Maar ook saaier…
Groot is dan ook de opwinding wanneer op een avond weer de vertrouwde geluiden te horen zijn. Van de auto die stopt voor de deur, de sleutel die in het deurslot gestoken wordt, de ietwat stroef opengaande voordeur en de blije kinderstemmen die de woonkamer binnenstromen.
‘Hoera, we zijn weer nodig’, klinkt het uit alle hoeken en ruimtes van het huis. Onhoorbaar voor mensenoren.
Niemand mag immers weten dat ze alles zien en horen, de dingen in huis.
(Eerder gepubliceerd in Verzamelbundel 2019, vereniging Taalpodium)