
Vrolijk fladderende koolwitjes vergezellen mij
op mijn dwaaltocht door de wijk.
Ik voel mij vereerd.
Als ik in reïncarnatie zou geloven
zouden het overleden familieleden
en vrienden kunnen zijn,
die mij daags na mijn verjaardag
komen feliciteren met mijn vijftiende lustrum.
Of ze zien mij aan voor een bloeiende vlinderstruik,
wat ook lang niet gek zou zijn
voor een kalende dwalende oude god.