
Mijn kind, we waren zo jong nog,
Twee kinderen, vrolijk en klein;
We kropen in het kippenhok,
Verstopten ons onder het stro.
We kraaiden ’Kukeleku!’
En brachten wie er passeerden
Op die manier in de waan:
Daar kraait een echte haan!
De kisten op ons boerenerf
Richtten we warmpjes in
En we gingen er samen in wonen
En speelden een modelgezin.
De oude poes van de buren
Kwam vaker bij ons aan;
We bogen hoofden en knietjes
En complimenteerden haar.
We vroegen bezorgd en aardig
Hoe het toch met haar ging;
Dat hebben we sindsdien wel meer
Poezen op leeftijd gevraagd.
Ook praatten we vaak verstandig
Als oudjes onder elkaar
En klaagden dat in onze dagen
Alle dingen veel beter waren.
Hoe liefde, geloof en trouw
Uit de wereld zijn verdwenen,
En dat de koffie zo duur is geworden
En het geld ook al niet overhoudt!
Voorbij zijn de kinderspelletjes,
En gauw vliegt alles voorbij:
Het geld, de wereld, de tijden,
Het geloof en de liefde en trouw.
(Eigen vertaling uit het Duits)
