Nijhoff en Penninga op Gedichtendag 2014

Vroeger had je op de Utrechtse Stadhuisbrug de befaamde boekhandel Broese-Kemink, die in 1974 als grootste boekhandel van Europa zijn intrek nam in het voormalige winkelpand van Vroom & Dreesmann. Nu is deze  winkel onderdeel van een keten, Polare. Nog wel. Want de zaak in Utrecht zit dezer dagen, net als elders, potdicht vanwege een “strategische heroriëntatie”. Gelukkig blijven dichters altijd open. Ze mochten op deze Gedichtendag zelfs achter het raam van deze gesloten boekhandel hun gedichten ophangen. Op de foto hierboven hangen gedichten van Fred Penninga (links) en Ingmar Heytze (rechts) gebroederlijk naast elkaar. Ingmar Heytze is algemeen bekend onder poëzieminnaars. Daarom wil ik het hier over de “linkse” dichter en zijn gedicht hebben.

Eerst de dichter. Fred Penninga, in het verleden onder meer voorzitter en thans erelid van de vereniging Taalpodium, is vandaag toegetreden tot het Utrechts Stadsdichtersgilde dat de poëzie wil bevorderen in stad en provincie Utrecht. Fred hoort daar vanaf vandaag ook bij en ik wens hem veel inspiratie en succes in zijn nieuwe rol, die hem beslist toekomt en als gegoten zal zitten.

En dan nu zijn gedicht in de vitrine van Polare aan de Oudegracht.
Hier is het:

Dit gedicht is een moderne, “Utrechtse”, variatie op een beroemd, nogal raadselachtig en mogelijk homo-erotisch gedicht (een sonnet om precies te zijn) van de dichter Martinus Nijhoff (1894 – 1953). Ik lees het zelf als een ode aan de schoonheid van de jeugd en het waagstuk van Fred vind ik heel geslaagd. Maar de lezer oordele zelf, door zijn bewerking te vergelijken met het onderstaande originele klinkdicht van Nijhoff.

FLORENTIJNS JONGENSPORTRET

Olijf-ovaal, met van de olijf ook mee de
steenharde koelte, zijn gelaat; zijn ogen,
de twee juwelen, in hun dunne bogen
ver uit elkander glanzend losgesneden.

Zijn haar, aanhoudend als door wind bewogen,
vertrouwt zijn oor iets toe, iets waar beneden
zijn mond, zijn meisjesmond, om lacht; geen tweede
dauw heeft ooit druiven als zijn kin betogen.

Voor ú buigt de rivier zich door de stad;
voor ú, in wijn en brood, stremt de natuur
haar zware stroom; en ’t is alleen opdat

gij zorgloos zingt, een hand in uw ceintuur,
dat de ezel zwoegt langs ’t ongebaande pad
en de oude vrouw hurkt bij het houtskoolvuur.

%d bloggers liken dit: