Als de armoede de deur binnenkomt, vliegt de liefde de schoorsteen/het venster uit.
Je kunt spurrie in jouw oren zaaien. (Tegen kinderen met vuile oren.)
Die is met het bakken uit de pan gesprongen. (Buitenechtelijk kind of buitenbeentje in de familie)
’t Is altijd geen kermis, zei de begijn en sneed een appel in vieren.
Ons soort mensen hebben harde knieën. Is het niet van het bidden, dan is het van het boenen.
Het viel verkeerd uit, zei de boer, het paard ging dood en de vrouw werd beter.
Wat is hier te doen, zei de boer en hij lag op sterven.
Een goede boer heeft een dikke vrouw, een mager paard en een zoon op het seminarie.
Beter een buik van het drinken dan een bult van het sjouwen.
Houd je buurman in ere, maar haal nooit de heg weg.
Rijke lui zijn door de bank genomen arme mensen met veel geld.
Hoe dichter bij de kerk, hoe slechter volk.
Bron: De Brabantse spreekwoorden, Drs H. Mandos & M. Mandos-van de Pol, 2003 Kempen Uitgevers Liempde/Zaltbommel