
Toen ik eigen baas was en vloog waarheen ik wilde,
Leidde ik een leven vol droefenis en stilte,
Maar sinds mij de liefde kooide, met haar zoete dwang,
Zit mijn tong los en klinkt mijn blij gezang:
Ik lach, ga tekeer en speel en, al ben ik opgesloten,
Er is geen verveling meer, niets om mij aan te stoten;
O zoete slavernij en aangenaam geweld!
Een minnaar schept behagen in wat een ander kwelt.
Leidde ik een leven vol droefenis en stilte,
Maar sinds mij de liefde kooide, met haar zoete dwang,
Zit mijn tong los en klinkt mijn blij gezang:
Ik lach, ga tekeer en speel en, al ben ik opgesloten,
Er is geen verveling meer, niets om mij aan te stoten;
O zoete slavernij en aangenaam geweld!
Een minnaar schept behagen in wat een ander kwelt.
(Eigen bewerking)
Uit: Sinne- en minnebeelden, Jacob Cats (1726)