“Een geslaagd gedicht is mij meer waard dan drie romans.” Een uitspraak van Hermann Hesse, die het betreurde dat het publiek zijn voorkeur totaal niet deelde. Misschien gaf hij zelf de verklaring voor deze kortsluiting tussen auteur en lezers. “Poëzie schrijf je voor jezelf, zonder ook maar een ogenblik aan de lezers te denken”, betoogde hij in een (andere) brief, “terwijl men een roman alleen kan schrijven als men zich bij het schrijven een zekere voorstelling maakt van degenen die men wil aanspreken en van de middelen die daarbij effect sorteren.”
Poëzie schrijf je voor jezelf: kom daar eens om in deze tijd waarin dichters steeds competitiever om de gunst van het publiek dingen, als ware standwerkers, via wedstrijden en verkiezingscampagnes. Daar is niks op tegen, maar ik vrees dat het een ander (vluchtiger?) soort poëzie oplevert dan die welke uit innerlijke noodzaak geschreven wordt. Volgens Hesse is geen enkel gedicht in deze oorspronkelijke en belangrijkste functie te beoordelen. “Wie zou de nachtelijke dromen van mensen op hun esthetische waarde kunnen schatten?” Hij voegde eraan toe: “Het schrijven van slechte gedichten kan iemand veel gelukkiger maken dan het lezen van de allermooiste.”
Elke dichter (en schrijver) wil natuurlijk gelezen en eventueel gehoord worden. Maar, zeker bij poëzie, horen de woorden zelf het werk te doen. Goede poëzie vindt vroeg of laat zijn weg naar de lezer die haar verdient. Eventueel zelfs vele jaren na haar ontstaan, zoals dit gedicht van Hermann Hesse, geschreven in april 1924, één van de vele verzen waarmee deze dichter mij anno 2009 recht in het hart weet te raken:
In de koude hal slaat de klok
Acht, negen of tien.
Ik tel niet, luister slechts
Hoe stil alle uren voorbijgaan.
Ze vliegen weg als wind bij sneeuwval
Als een vlucht vogels op wintertrek.
Ze doen geen goed
Ze doen geen zeer
Maar het zijn wel uren zonder jou.