‘Een twijgje van het kruid basilicum, aan den neus gehouden, doordringt den mensch met fijnen geur en vrede; een gering blaadje tijm, tusschen de vingers gewreven, het behoeft niet meer dan een splinter te zijn, riekt naar een stille, warme wereld; een groen takje dil, als men den tijd neemt het lang en diep te bekijken, is een gewas waaraan een sterrenhemel kleine geele bloemen bloeit; en als ge kruizemunt fijnwrijft, waait u uit de dalen van een gezegend landschap een frissche wind tegen. Het is goed aan kruiden te ruiken in dagen van zwarigheden; ze ruiken naar de goede wereld.’
Uit: 100 avonturen met een pollepel, zijnde de getrouw te boek gestelde ervaringen van een liefhebber in de kookkunst versierd met velerlei raadgevingen en wenken door J.W.F. Werumeus Buning bij H.J.W. Becht aan de Heerengracht te Amsterdam (1939)