De Aardappeleters staan bekend als het belangrijkste schilderij van Vincent van Gogh uit zijn Nuenense periode (1883-1885). Het ging de gedreven kunstenaar natuurlijk niet om de aardappels op zich. Begin mei 1885 schreef hij aan zijn broer Theo dat hij de ‘koppen’ van het etende boerengezin al af had, ‘maar ik heb ze grif overgeschilderd, zonder genade, en de kleur waar ze nu mee geschilderd zijn is zowat de kleur van een goed stoffige aardappel, ongeschild natuurlijk.’ De laatste toevoeging werkt onbedoeld wat komisch, omdat geschilde aardappels als regel niet de kans krijgen om stoffig te worden. Aan de afbeelding van deze ‘luitjes, die bij hun lampje hun aardappels eten’ (Vincents woorden in een andere brief) dankt Van Gogh zijn nog immer stijgende wereldroem. Maar hoe is het die ‘luitjes’ eigenlijk vergaan?
NA DE MAALTIJD
Waar luxe huizen zijn verrezen
langs fraai beplante buitendreven
ploeterden ooit boeren en boerinnen,
vereeuwigd in zijn tekeningen.
Zij leefden van wat Brabants aarde
armzalig aan gewassen baarde.
Zij weefden in benauwde huisjes,
vergingen onder houten kruisjes.
Vincent van Gogh blijft onvergeten.
Maar die hij aardappelen zag eten:
wat is van hun bestaan gebleven
dan wat tot Kunst is opgeheven?